Katwijkers en Engelandvaart

Uit vele bronnen is bekend dat inwoners van Katwijk op verschillende manier betrokken zijn geweest bij Engelandvaart.
Vanuit drie invalshoek wordt deze betrokkenheid in dit hoofdstuk beschreven.

Persoonlijke verhalen van Katwijkers als:
–   lid van een bemanning van en vissersschip;
–   helper van Engelandvaarders bij een ontsnapping;
–   Engelandvaarder.

En andere verhalen:
–   de kaping door Scheveningers van de Katwijkse logger KW110 ‘Gijsbert Karel van Hogendorp’;
–   de ontsnapping van Scheveningse vissersjongens met de Katwijkse motorvlet KW96 ‘Anna’.

Vissersschepen noodgedwongen naar Engeland

Al vanaf mei 1940 werden Nederlandse vissersschepen noodgedwongen bij de oorlog betrokken. Hier volgt een korte beschrijving hoe dat in zijn werk ging.
Bij het uitbreken van de oorlog mei 1940 kregen de meeste van de Nederlandse trawlers op zee bericht door te varen naar Engeland, naar de haven van Aberdeen. De twee grootste, de “Haarlem” en de “Erwin” werden door de Britse Admiraliteit onmiddellijk in beslag genomen. Een deel van de schepen voer door naar Grimsby en de uit IJmuiden afkomstige trawlers werden naar Duins gestuurd en later nog verder het Engelse Kanaal in.

Alle Nederlandse trawlers kregen uiteindelijk Falmouth als thuishaven; die van Aberdeen maakten voor de veiligheid een reis om Schotland heen. De Koninklijke Marine legde in Falmouth beslag op 17 van de 38 overkomen Nederlandse trawlers en werden getransformeerd tot mijnenvegers. Die moesten varen voor de gevormde Nederlandse mijnenveegdienst in de Britse wateren. De bemanningen werden door de door Koninklijke Marine op grond van hun kwaliteiten samengesteld uit de aanwezige Nederlandse vissers.

De firma MacFisheries kreeg van de Britse regering en de belanghebbende particuliere instanties voor elkaar dat Fleetwood de thuishaven werd en al in de maand juni 1940 voeren de eerste trawlers vanuit Fleetwood ter visvangst. Later is de Nederlandse Scheepvaart en Handelscommissie ingesteld.

De Nederlandse vissersschepen zagen er over het algemeen goed uit met hun zwarte romp en een oranje band om de schoorsteen. Het verblijf aan boord was echter primitief en de bunkercapaciteit onvoldoende voor de te maken visreizen. Dikwijls moesten ze kolen aan dek meenemen en dit had tot gevolg dat bij slecht weer de deklast overboord werd gezet.

Voor zever bekend zijn slechts drie schepen verloren gegaan. De IJM 26 ‘Caroline’ (28-4-1940), de IJM 115 ‘Eveline’ (27-1-1942) en de SCH 6 ‘Alida’ met de Katwijkse schipper Piet van den Oever (20-3-1942). Hij werd op een heiige dag midscheeps aangevaren door een Engelse trawler waar de scheepsjongen aan het roer stond en de rest van de bemanning aan de dierbare “tea” zat. Piet probeerde nog wel een zeil voor het gat te trekken maar het was al te laat, de Alida zonk als een baksteen, gelukkig werd de bemanning gered.

Bron: De Nederlandse vissers te Fleetwood


Drie kapingen in volle zee

Geen kano maar kaping

Alle elf vluchtpogingen door Engelandvaarders om vanuit Katwijk Engeland te bereiken vonden plaats in 1941. Waarom er uit latere jaren nauwelijks meer ontsnappingen bekend zijn, zal vooral veroorzaakt zijn door aan de aanleg van de Atlantikwall. Deze verdedigingsgordel maakte het haast onmogelijk om vanaf de kust ongemerkt zee te kiezen. Mensen die vanaf 1942 naar Engeland wilden ontsnappen kozen voor een andere route, vele namen de landroute, enkele bereikten Engeland door in volle zee een schip te kapen.

In 1942 kaapten Engelandvaarders drie schepen, steeds met een vissersboot die IJmuiden als thuishaven had. In volle zee werd de bemanning gedwongen koers te zetten naar Engeland. Hierbij waren twee Katwijkse loggers en één uit IJmuiden betrokken.
Op 16 februari 1942 werd het eerste schip gekaapt, de IJM118 ‘Beatrice’. Daarna was de beurt aan de KW134 ‘II’ (2) met een Katwijkse bemanning en als laatste kwam de KW110 ‘Gijbert Karel van Hogendorp’ met Scheveningers als bemanning aan de beurt.

16 februari 1942, kaping IJM 118 ‘Beatrice’

De stoomtrawler IJM 18, “Beatrice”, was het eerste vissersschip dat in volle zee werd gekaapt door verzetsmensen (Ab Homberg, Jo Buizer en Jan de Haas), geholpen door walschipper Arie L. Vooys, en werd gedwongen naar Engeland over te steken. Dit gebeurde op 16 februari 1942. Er was geen Katwijkse bemanning aan boord. Wel heeft de Katwijker Jacob van der Bent, schipper op de stoomdrifter KW 1 “Zes gezusters” van rederij Meerburg, een schriftelijke verklaring moeten afleggen over het vermoedelijke vergaan van de Beatrice.

Via de link is een film te zien die duidelijk maakt dat de Beatrice niet is vergaan.

6 april 1942, kaping KW134 ‘Katwijk II’

De voorbereiding
De organisator van de kaping was de 30 jarige Elly Nauta-Moret die samen met haar vader J.J. Moret en man Felix Nauta betrokken waren bij een Leidse spionagegroep. Vader Moret, lid van de verzetsgroep Stijkel, was al eerder op 19 april 1941 gearresteerd en dochter en schoonzoon vreesden het zelfde lot.
Naast het echtpaar Nauta bestond de groep uit J.P. Servaas, Bob van Arem, Lou de la Bretonnière, Ferry Meynderts, Joseph Zwalf en Jacob Bakker.
Allen wilden vanwege hun verzetsactiviteiten graag mee. Jacob Bakker was stuurman op de grote vaart en zou na de overmeestering van de bemanning het schip naar Engeland varen.
Voor de kaping kreeg de groep met vervalste papieren van zogenaamde bunkerarbeiders, toegang tot het gebied rond IJmuiden. Een bevriende politieman smokkelde op 6 april 1942, samen met walschipper Arie L. Vooys, de verstekelingen één voor één de haven binnen en bracht hen naar de KW134. Ze verstopten zich in de koelcellen in het vis ruim.

Reder Taat, sinds 1933 eigenaar van de stoomtrawler Katwijk ll, had van de Duitsers een vergunning gekregen om niet verder dan 55 tot 65 kilometer vanuit de haven de netten uit te gooien. Het schip mocht om vijf uur in de middag uitvaren en moest de volgende morgen rond negen uur terug zijn.
De volgende avond kwamen er vlak voor het vertrek nog Duitse soldaten aan boord die het schip vluchtig inspecteerden. De acht verstekelingen in het visruim werden gelukkig niet ontdekt.

Engelandvaarder tegen wil en dank
Na drie uur varen werden de netten uitgezet en verschenen de gewapende verstekelingen plotseling aan dek. Ze dwongen de elfkoppige bemanning het net af te kappen en koers te zetten naar Engeland. De kaping was weinig spectaculair, de schipper en de bemanning boden geen weerstand. Gerrit Schaap één van de bemanningsleden ontfermde zich over twee verstekelingen die zo zeeziek waren dat ze nauwelijks meer bewogen. Op vijf kilometer buiten de Engelse kust, vlak voor Great Yarmouth, hees de bemanning de Nederlandse vlag. Voor de haven kregen ze nog drie schoten voor de boeg, maar uiteindelijk voeren ze de haven binnen. De elf bemanningsleden waren zo van de ene op de andere dag Engelandvaarder, tegen wil en dank.

Achteraf bleek dat de KW134 dwars door een mijnenveld was gevaren. Omdat de opgelegde oversteek niet was gepland waren de achtergebleven families in de veronderstelling dat het schip op een mijn was gevaren en met man en muis was vergaan.
Op 8 mei 1942 werden de elf Katwijkse bemanningsleden door de gemeente Katwijk afgevoerd uit het bevolkingsregister.
Om de bemanningsleden te gedenken is er een rouwdienst in de kerk gehouden. De vrouw van Gerrit Schaap kreeg later via een briefje van het Rode Kruis te lezen dat haar man nog leefde en als visserman in Engeland werkzaam was.

De elf bemanningsleden, allen afkomstig uit Katwijk, traden in Engeland niet toe tot het verzet maar zijn gedurende de oorlog vanuit Fleetwood blijven vissen.

Het monsterboekje van Gerrit Schaap laat zien dat er vanuit Engeland werd door gevist.

Bronnen:

  • Vrijheid achter de Horizon, Engelandvaart over de Noordzee, Jan Bruin en Jan van der Werff, 1998;
  • Tulpen voor Wilhelmina, de geschiedenis van de Engelandvaarders, Agnes Dessing, 2004;
  • Familiearchief Gerrit Schaap.

29 augustus 1942, kaping KW110, ‘Gijsbert Karel van Hogendorp

De ontsnapping van de KW110 was de derde en tevens laatste van een vissersboot uit de streng bewaakte haven van IJmuiden. Belangrijk verschil met de IJM118 en de KW134 is dat bij deze kaping de bemanning geen Engelandvaarder tegen wil en dank werd. Het initiatief tot de overval ging van de bemanningsleden zelf uit. Die kwamen allemaal uit Scheveningen.

De voorbereiding
Het plan voor de overval op zee was uitgedacht door de Scheveninger Jacob de Mos. De Mos werd eind april 1942 door schipper Piet Grootveld van de KW110 benaderd om als stuurman mee te gaan op de haringvangst. Grootveld vertelde De Mos dat ze overal mochten vissen en dat er een marconist mee zou gaan. Het was De Mos al snel duidelijk dat de KW110 een verkapt spionageschip voor de Duitsers was, voorzien van de nodige zend-, ontvangst- en peilapparatuur.
De Mos zag hier een kans in om naar Engeland te komen en stemde in onder de voorwaarde dat hij zelf de bemanning mocht samenstellen.
Het lukte De Mos de juiste mensen te vinden en op 29 augustus 1942 was het zover. Toen bleek dat schipper Grootveld ook twee mannen had aangenomen, de potige matroos P.A. Bakkenes en de vijftienjarige Jantje Roest die als afhouder meeging.

De V-mann
Bij het aanmonsteren op het politiebureau aan de haven van IJmuiden ontmoetten De mos en zijn mannen Dijkstra de marconist. Deze stond niet op de monsterrol en was een zogenaamde V-mann. Een V-mann was een Vertrauwensmann Abwehrstelle Niederlande die werkte voor de bezetter. Wanneer een schip een V-mann aan boord had mochten ze overal vissen en verder de zee op gaan. Schepen zonder V-mann mochten alleen bij daglicht binnen drie kilometer uit de kust vissen en moesten ’s avonds weer binnen zijn.

Jeugdig elan
Jantje Roest schreef met jeugdige overmoed op de motorkap van de boot met krijt ‘Leve de Koningin’. Enkele matrozen poetsten dit met hun zitvlak gauw weg.
Voor het vertrek werden nog enkele dozen met spullen voor de zogenaamde marconist aan boord gebracht, zoals een revolver, munitie en voedingsmiddelen.

De overtocht
Op 29 augustus gooide de bemanning eindelijk de trossen los en voer de KW110 de haven van IJmuiden uit. Het was een spannend moment want aan beide kanten van de havenmond stond afweergeschut en aan het eind van de binnenhaven lagen vijftien Schnellboote.

Een Schnellboot was een torpedoboot van de Duitse Kriegsmarine en staat bekend als de beste torpedoboot uit de Tweede Wereldoorlog en bereikte een snelheid van 43,5 knopen.

Jacob de Mos wist op slimme wijze te voorkomen dat een door Dijkstra geplaatst log zijn werking kon doen. De man op de brug stuurde langs de laatste boei voor de haven waardoor de log achter de ankerketting van de boei bleef haken en afbrak. Hierdoor kregen de Duitsers geen informatie over de afstand die het schip aflegde, die werd niet meer geregistreerd.

Schipper Grootveld wilde de volgende dag op zondag de netten uitgooien. De Mos besefte dat wanneer hij de netten zou kappen deze een duidelijk spoor voor de eventuele Duitse achtervolgers zouden achterlaten. Hij wist de schipper te overtuigen dat het geen zaak is om op de dag des Heren de netten uit te gooien.

De overmeestering
‘s Avonds werden schipper Grootveld en de sterke Bakkenes naar het benedenverblijf van het schip gelokt en opgesloten. Bakkenes probeerde zich met alle geweld te bevrijden door de kap open te duwen. De kap werd snel geblokkeerd en Bakkenes verplaatste zich naar de bovenkant van het roefje, waar de kachelpijp uitstak en drukte met alle geweld zijn hoofd naar buiten. Toen hij zijn hoofd niet meer kon terugtrekken dreigde de vijftienjarige Jantje Roest hem met een hamer te verpletteren. Gelukkig kon De Mos dit op tijd voorkomen. Het verzet van Bakkenes was achteraf gezien niet nodig geweest. Toen hij hoorde wat De Mos en zijn mannen van plan waren, sloot hij zich bij hen aan en wilde mee naar Engeland. Tot slot lokte De Mos de V-mann bij zijn zendapparatuur weg en overmeesterde en ontwapende hem.

Aankomst in Engeland
Op maandag 31 augustus 1942, kwam er een dikke mist opzetten. De Mos stuurde de KW 110 dwars door Britse mijnenvelden en naderde de haven van Scarborough. De schipper bood aan de logger over te nemen en haar veilig de haven binnen te loodsen. Dijkstra, te samen met een ander lid van de bemanning, traden op als uitkijkpost. Een Engels oorlogschip vuurde waarschuwingsschoten af. De bemanning gaf met behulp van twee van huis meegenomen witte lakens en een Nederlandse vlag een duidelijk signaal af. De volgende morgen bereikte de KW 110 geëscorteerd door een Britse bewapende trawler, West Hartlepool waar de bemanning op de Fish Quay aan land stapte. De Engelsen haalde het schip met de tien Scheveningers aan boord op feestelijke wijze binnen en brachten daarna de bemanning voor onderzoek over naar Londen.

Hartlepool, Fish Qua

De beide gevangenen hebben tot na de oorlog gevangen gezeten. Grootveld werd, zoals alle krijgsgevangenen, geïnterneerd op het eiland Man. De Mos en zijn mannen kwamen later bij koningin Wilhelmina op de thee. De Mos kreeg van haar een grote margriet van viltleer op zijn revers gespeld, met de boodschap  “Die moet je altijd goed bewaren”.

De Katwijkse logger ‘Gijsbert Karel van Hogendorp’ was het enige vissersschip dat in het begin van de oorlog met krijgsgevangen aan boord in Engeland aankwam.

Schuldvraag
Na afloop van de oorlog werd schipper Piet Grootveld op 2 juli 1945 naar Nederland overgebracht. Tot die tijd veronderstelde men dat hij sympathisant was van de NSB en voor de Duitsers werkte.
Het gerechtelijk vooronderzoek in het kader van Bijzondere Rechtspleging wees echter uit dat de verdenking ‘hulpverlening aan de vijand’ ongegrond was. Grootveld had geen connecties met de NSB en wist niet dat zijn schip door de Duitsers voor spionagedoeleinden werd gebruikt.
Bij akte van 27 april 1946 werd hij in vrijheid gesteld.

Enkele maanden na de onvoorwaardelijke invrijheidstelling van Grootveld, ontvingen de betrokken autoriteiten op 19 oktober 1946 een brief afkomstig van de Britse Intelligence Service. Deze bevatte een rapportage met voor Grootveld belastende conclusies. Grootveld was destijds volledig bekend met de maritieme spionage en met de daarbij betrokken vissersschepen, zoals de KW 110. Een vervolgproces was door de onvoorwaardelijke buitenvervolgstelling van Grootveld op 27 april 1946 niet mogelijk. Grootveld overleed In 1986.
lees verder de uitgebreide toelichting door P. Spaans.

Een bijzonder huwelijk
Eén van de opvarenden, Nico van der Zwan, leerde in Wolverhampton een meisje kennen, Irene Reynolds. Ze beloofden elkaar eeuwige trouw. Na zijn terugkeer in Nederland correspondeerden de twee nog vijf jaar. Daarna verwaterde het contact en Nico had nooit de behoefte om met een ander meisje te trouwen. In 1975 stuurde hij een kerstkaart naar Irene en…..kreeg antwoord. Ook Irene was nooit getrouwd. Na 32 jaar ontmoetten de twee elkaar weer en trouwen in 1976 alsnog.

Bronnen:

  • Vrijheid achter de Horizon, Engelandvaart over de Noordzee, Jan Bruin en Jan van der Werff, 1998;
  • Tulpen voor Wilhelmina, de geschiedenis van de Engelandvaarders, Agnes Dessing, 2004;
  • Acte invrijheidsstelling No. A554, 26 april 1946;
  • Beslissing betreffende onvoorwaardelijke buitenvervolgingstelling No.A554 G, 20 augustus 1946;
  • artikel Leidsch Dagblad, 24 juni 1976;
  • artikel Leidsch Dagblad, Piet Spaans, 26 maart 2011;
  • artikel Checkpoint, Dick Schaap, maart 2012
  • informatie door P. Spaans, Den Haag, 2014
  • Nationaal Archief, dossier 62742, rapport ondervraging bemanning KW 110 door British Intelligent Service.

Twee ontsnappingen door de bemanning

Zeven Scheveningse vissersjongens  en een motorvlet (KW96 ‘Anna’)

Café de Mos
Twee Scheveningse vrienden, Krijn Kleijn en Rinus den Heijer, wilden naaar Engeland om zich daar aan te sluiten bij de geallieerde strijdkrachten.
In het café van Leen de Mos in de Keizerstraat bespraken ze het plan met elkaar en in totaal zouden er tien Scheveningse vissers meegaan. Krijn Kleijn wist een geschikte boot, de motorvlet KW 96 ‘Anna’ van rederij Machiel Parlevliet uit Katwijk, die gebruikt werd voor de kustvisserij (platvis en garnalen). Krijn had goede contacten met de schipper en wist hoe hij met de motor moest omgaan.

Café Leen de Mos, situatie 1975

De KW96 “Anna” lag op een heel ongunstige plek in de tweede binnenhaven naast een aantal opgelegde loggers van Frank Vrolijk. Om de drie kwartier kwam er een Duitse patrouille langs van de Feldgendarmerie. Vanaf de ligplaats was het een lange tocht tot aan de havenmond. Het was de mannen gelukt om van tevoren een voorraad brandstof en olie aan boord te brengen. Het vertrek was gepland op de zondagavond van 16 maart 1941.

De weersomstandigheden waren die avond gunstig, mistig en er woei een gunstige noordenwind. Na de zondagavonddienst in de Oude Kerk aan de Keizerstraat bepaalden ze of de tocht doorging en wie er mee zouden gaan. Drie van de oorspronkelijk tien Scheveningse vissersjongens vielen, wel waren ze bereid om de anderen te helpen. De zeven die uiteindelijk meegingen waren Leen Bruin (18), Rinus den Heijer (18), Krijn Kleijn (17), Jacob de Reus (19), Huig (Hugo) van Roon, Jacob Vrolijk (19) en Henk Westerduin (17).
Vanuit Café Leen de Mos liepen de jonge mannen naar de Tweede haven en rond tien uur gooiden ze de ‘Anna’ los. Peddelend met houten plankjes gingen ze op weg. De mast van de motorvlet stak bij het passeren van de ‘Pijp’ (de doorgang van de Tweede naar de Eerste haven) boven de kade uit. Gelukkig werd de  mast niet door de Duitse schildwachten aan weerskanten van de Pijp opgemerkt.

De klok sloeg twaalf
Na de Pijp duwden ze de vlet hard af en zo gleden ze dwars door de Eerste binnenhaven richting de voorhaven. Bij de havenmond moest de motor om hem te kunnen starten voorverwarmd worden. Het lukte Krijn niet om de motor aan de praat te krijgen en de ‘Anna’ kwam dwars in de buitenhaven te liggen en liep vast op de basaltkeien van het Zuiderhavenhoofd. De motor startte eindelijk en Krijn zette hem snel in zijn achteruit waardoor de vlet achterstevoren in open zee kwam. De klok van de Oude Kerk sloeg op dat moment twaalf uur. De motor maakte daarbij zoveel lawaai dat de schildwachten het geluid konden horen, gelukkig kwam er geen reactie van de wal.
Toen de Duitsers de volgende dag de ontsnapping ontdekten waren ze zo kwaad dat de vader van Leen Bruin, schipper op de Scheveningse reddingsboot, werd opgepakt en het bevel kreeg om de zeven vluchters terug te halen. Hoe dit verder is afgelopen verteld de geschiedenis niet.

Voorbeeld vlet gelijk KW 96                                        (C. Bal, Scheveningen)

Een bange tocht
Huig van Roon zat achter de helmstok en stuurde de ‘Anna’ in achttien uur op koers naar Engeland. Eenmaal uit het zicht van de haven zette ze een zeiltje met fok op waardoor de snelheid flink opliep. De motor hield het prachtig, maar op een gegeven moment begon deze door gebrek aan smeerolie te haperen. Krijn Kleijn hield met veel improvisatietalent de motor aan de praat en de wind nam tegen de avond af.
Maandag 17 maart kwamen ze een Engels konvooi tegen dat hen negeerde. Met veel geschreeuw en het hijsen van een vlag (bij gebrek aan de Nederlandse vlag hadden ze de vlag van het voormalig prinsdom Lippe-Biesterfeld meegenomen) wisten ze de aandacht te trekken van de Engelse torpedobootjager Hr. Ms. Pytchley. De zeven Scheveningse vissersjongens werden opgepikt en beleefden aan boord van de Pytchley gedurende een aanval van een Duitse onderzeeër nog een angstige nacht. Deze werd door dieptebommen tot zinken gebracht en de volgende ochtend werden de jongens in Edinburgh afgezet.

Radio Oranje
Enkele dagen na hun geslaagde vlucht werd er bij de ouders van Krijn een briefje afgegeven met daarop de woorden die door radio Oranje al waren uitgezonden; “De adelaar is zeven veren kwijt”. Zo wisten de families van de zeven zonen dat ze veilig in Schotland waren aangekomen.
De zeven Scheveningse vissers overleefden de oorlog.

Lees via de link het verhaal van hun bezoek aan Koningin Wilhelmina op de website  Alles over Scheveningen.

Bronnen:

  • Vrijheid achter de Horizon, Engelandvaart over de Noordzee, Jan Bruin en Jan van der Werff, 1998;
  • Scheveningse Engelandvaarders, Karel Kulk, 2005.


De Stijkelgroep verraden

Het verhaal vertelt hoe de Stijkelgroep door verraad een noodlottig einde kende. Onder de vele slachtoffers waren ook drie Katwijkers, Maarten Hoek en de zwagers Arie en Willem van der Plas.

Het ontstaan
De Stijkelgroep was een van de eerste verzetsgroepen die kort na de capitulatie van Nederland in mei 1940 verspreid over het hele land ontstonden.
Het initiatief was genomen door drs. Johan Aaldrik (Han) Stijkel. Hij had Engels gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam en was al tijdens zijn studietijd betrokken bij het verzet tegen het fascisme. Tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936 – 1939) heeft Stijkel vanuit Portugal deelgenomen aan verzetsacties tegen dictator Franco.
Na de capitulatie van Nederland zocht Stijkel contact met leidende politieke en militaire personen. Hij wilde een organisatie vormen waarbij alle verzetsorganisaties onder een éénhoofdige leiding zouden komen te staan. Han Stijkel besloot om zelf nieuwe instructies van de regering in Londen te verkrijgen en spionagemateriaal over te brengen.

De opdracht
Stijkel kreeg van de regering uit Londen de opdracht om de verspreid in het land ontstane verzetsgroepen tot een eenheid te smeden. Omdat voor elkaar te krijgen reisde Stijkel en leden van zijn groep het hele land door. Stijkel gebruikte als schuilnaam dr. Eerland de Vries. Tijdens het reizen werden op verschillende plaatsen spionagegegevens verzameld die naar Engeland werden doorgegeven. Zo ontstond een grote groep die vermoedelijk uit meer dan 80 leden bestond. *)
Nederland had geen ervaring met verzetswerk want het was 150 jaar geleden dat Nederland ten tijde van Napoleon bezetting kende. Dit bracht met zich mee dat er beginnersfouten werden gemaakt zoals het onzorgvuldig omgaan met ledenlijsten en wapens. Ook onderschatte de verzetsgroepen de kracht van de jarenlange ervaring van de Duitse contraspionage. Zo wisten twee uiterst gevaarlijke spionnen Van der Waals en Ridderhof te infiltreren in de Stijkelgroep.

*) Waarschijnlijk werd de groep pas tijdens het proces in 1942 door de Duitsers Stijkelgroep genoemd en was het voor die tijd helemaal geen groep, maar losse, verspreide cellen.

Naar Engeland
Han Stijkel wil op een gegeven moment naar Engeland en probeerde met de kortegolfzender van zijn vriend Cornelis Gude verbinding te krijgen met Engeland. De zender gaf de geest en ze probeerden het toen met de zender van de Haagse politieman Cornelis Drupsteen. Het lukte niet gelijk om verbinding te krijgen met Londen, maar de aanhouder wint en op een avond lukte het wel. Uit Engeland kregen Stijkel en Gude de voorwaarde mee dat ze alleen welkom waren als zij voldoende spionagemateriaal wisten mee te nemen.

De KW133 “Eendracht”, voordat de oorlog uitbrak                             Foto: J. van Welie

Verraad

Eind april had Drupsteen contact met Engeland en kreeg te horen dat Stijkel en Gude door een Nederlandse onderzeeër in de nacht van 1 op 2 april 1941 zouden worden opgehaald. Om de mannen buiten de kust bij de onderzeeër te kunnen afzetten was een boot nodig. De Katwijker Maarten Hoek lid van de Stijkelgroep had de Katwijkse kotter KW 133 ‘Eendracht’ van zijn zwagers Arie en Willem van der Plas geregeld. ”We gaan met God, mannen” riep Han Stijkel vol overtuiging bij het losgooien van de trossen.
Enkele minuten later, nog voordat de ‘Eendracht’ de haven van Scheveningen had verlaten, vielen Stijkel, Gude en de zwagers Arie en Willem van der Plas in handen van de Duitsers die de haven hadden geblokkeerd.

Han Stijkel                                                     Willem van der Plas

Arie van der Plas                                          Maarten Hoek

Twee Nederlandse verraders hadden de Duitsers vooraf ingelicht. De Haagse vishandelaar W.S. van Dam en J. van Wezel, vertegenwoordiger van beroep. Ze waren in de Stijkelgroep geïnfiltreerd en konden maanden lang hun werk doen. Later werd ook Maarten Hoek gearresteerd.

Een schertsvertoning
In totaal werden er na het verraad 47 mannen en vrouwen van de groep Stijkel gearresteerd en naar het ‘Oranjehotel’ in Scheveningen gebracht. Tot 26 maart 1942 zaten ze daar opgesloten en werden daarna overgebracht naar Berlijn. In juni werden ze uiteindelijk overgebracht naar de Wehrmacht-gevangenis vlak naast het Lehrter station in het centrum van Berlijn.

De gevangenis aan de Lehterstrasse, Berlijn  Foto: Dagblad voor de Zaanstreek

Pas in september 1942 werd de groep berecht tijdens een geheim proces voor het hoogste Militaire Gerechtshof van Duitsland, het Reichskriegsgericht in Berlijn. Het proces was een schertsvertoning en acht maanden later op 4 juni 1943 werden er 39 doodvonnissen uitgesproken.

Op 4 juni 1943 stierven 32 mannen voor het vuurpeloton in Berlijn-Tegel waaronder Cornelis Gude en de zwagers Arie en Willem van der Plas. Han Stijkel was de eerste die werd doodgeschoten. Elf veroordeelden werden in concentratiekampen omgebracht en slechts vier van de groep Stijkel keerden terug.

Willem van der plas geb. 22-8-1896        Arie van der Plas geb. 18-4-1899            Maarten Hoek geb. 20-2-1917
Gemeentelijke begraafplaats Westdduin, Den Haag

De verraders in 1949 veroordeeld

Dagblad voor de Zaanstreek 1949 nr. 1297

De verraders Van Dam en Wezel zijn in 1949 berecht, de doodstraf werd geëst, maar de uitspraak was 20 jaar met aftrek van voorarrest.

Bronnen:

  • Vrijheid achter de horizon, Jan Bruin en Jan van der Werff, 1998;
  • Verzetgroep Stijkel in de Zaanstreek, Historische Vereniging Koog-zaandijk, website;
  • De gevangenen, biografie Johan Aaldrik Stijkel, nationaal Archief, website;
  • Oorlogsgravenstichting, slachtofferregister.

Opmerking
In ‘Vrijheid achter de horizon’ wordt de KW 133 ‘Pax’ genoemd. Onderzoek door J.C. van Beelen van het Maritiem archief Katwijks Museum heeft uitgewezen in de oorlogsjaren de KW 133 voer onder de naam ‘Eendracht’. Voor de oorlog heeft dit schip wel onder de naam ‘Pax’ gevaren. In 1926 is het schip helemaal gerenoveerd waarbij het de naam in verandert in ‘Eendracht’.  Bovendien is het schip geen logger maar een kotter.

 



De overtocht van zes Engelandvaarders met een bos tulpen uit Katwijk

Het verhaal gaat over de ontsnapping van zes mannen die met een sloep vanuit Simonshaven via het Haringvliet naar Engeland. De voorbereidingen vonden plaats in Katwijk aan de Rijn. Groentekweker C. Hogewoning, zoon Kees Hogewoning en schipper-eigenaar Piet Ravensbergen met de groenteschuit ‘Hendrik’ waren er nauw bij betrokken.

De Overrijn in Katwijk
De ontsnapping van zes mannen met een sloep was zeer zorgvuldig voorbereid door werktuigbouwkundig ingenieur J.M.D. de Niet. Hij had doorvoor gesprekken gevoerd met de directeur van het Nationaal Luchtvaart Laboratorium, dhr. Chaillet, en luitenant-ter-zee 1e klas C. Jurjens, die er drie collega’s bij betrok, J. Keesom, J. Giel en L. Van der Veen. Verder voegde E. Klein, handelaar in elektrische artikelen, zich bij de groep. De sloep waarmee de zes mannen naar Engeland wilden ontsnappen was op de werf van As-Bothoff in Slikkerveer gebouwd. Deze werf was internationaal bekend en bouwde al vanaf 1872 sloepen en reddingsboten.

Oude asbak werf As Bothoff

‘Keesje’
De sloep werd naar groentekweker C. Hogewoning aan de Overrijn in Katwijk aan de Rijn vervoerd. Daar maakten ze de sloep verder in orde en verzamelden proviand voor de overtocht. De Schiedammer Fred J. Kemper hielp hen aan een buitenboordmotor merk Archimedes. Ook is er in Warmond aan de sloep gewerkt. De sloep kreeg de naam Keesje, naar Kees de zoon van Hogewoning die voor arts studeerde. Kees benaderde Piet Ravensbergen die ook aan de Overrijn woonde en eigenaar-schipper was van een groetenschuit, de ‘Hendrik’. Kees vroeg hem of hij de ‘Keesje’ van Katwijk naar Hellevoetsluis wilde overvaren. Kees Hogewoning was een volle neef van Ravensbergen.

Sloep ‘Keesje’ in Warmond, zoals vermelt staat in de brief van Engelandvaarder De Niet aan Ravensbergen

van 27 augustus 1945                                                                                                      Bron: Jan Haasnoot
 De ‘Keesje’ en zes mannen in het ruim
Schipper Ravensbergen vervoerde samen met zijn zoon Gerrit de ‘Keesje’, verstopt onder balen stro in het ruim van de ‘Hendrik’, naar Simonshaven. Het verhaal gaat dat de zes Engelandvaarders ook in het ruim verstopt zaten. Met deze gevaarlijke lading in het ruim voeren vader en zoon Ravenbergen van Katwijk via Delft en Rotterdam naar Hellevoetsluis.
Gerrit Ravensbergen op latere leeftijd in 2006
In Hellevoetsluis zouden er ’s nachts nog meer mensen aan boord komen, maar dat mislukte. Op het Haringvliet lagen ze het tij af te wachten toen één van de mannen een vrachtauto hoorde aankomen. De Engelandvaarders dachten dat het de opstappers waren, maar even later zagen ze helmen van soldaten. Snel gooiden ze het schip los waardoor het op het tij afdreef. Zo wist de schipper net op tijd met de schuit in de duisternis weg te komen. De Duitsers arresteerden enkele mensen die nog aan de wal stonden. Het is niet bekend wat er daarna met hen is gebeurd.
In het midden gemaal de Biersum aan de Schuddebeursdijk, 1957: Streekarchief Voorne-Putten en Rozenburg
Uiteindelijk werd de ‘Keesje’ bij het gemaal De Biersum bij Simonshaven, dichtbij Hellevoetsluis, te water gelaten. Helaas kregen ze de buitenboordmotor niet aan de praat. De machinist van het gemaal De Graaf, een vaderlandlievende oud-marineman, heeft uiteindelijk een binnenboordmotor in de sloep gebouwd. Al die tijd hielden de Engelandvaarders zich in het gemaal schuil.

Met tulpen naar Engeland
Tijdens een donkere avond zijn de Engelandvaarders op 4 april 1941 om 22.00 uur via het Haringvliet vertrokken en bereikten, zonder problemen onderweg, 24 uur later de Engelse havenplaats Lowestoft. De mannen hadden vanuit Katwijk een bos oranje tulpen meegenomen die ze in Londen aan Koningin Wilhelmina wilden aanbieden. Op 12 april 1941 heeft de Koningin de tulpen onder het genot van een kopje thee in ontvangst genomen.

Op een avond, kort na 4 april 1941, gaf radio Oranje het bericht door “Keesje is goed aangekomen”. Dit bericht zorgde bij de achterblijvers in Nederland voor opluchting en blijdschap.

Ir. J.M.D. de Niet werd later directeur van de Rotterdamse scheepswerf Wilton Feyenoord en ir. H. Woltjes directeur van de Holland Amerika Lijn.

Gedurende de oorlogsjaren is de ‘Hendrik’  meermalen beschoten, zowel door Duitse als door Engelse vliegtuigen. Gelukkig is de groenteschuit ongeschonden de oorlog doorgekomen en direct na de oorlog verkocht aan een Rijnsburgse beerschipper. Anno 2013 is het schip nog in de vaart en eigendom van een Amsterdamse waterpolitieman.

Bronnen:

  • Vrijheid achter de horizon, Jan Bruin en Jan van der Werff, 1998;
  • Engelandvaarders met de ‘Hendrik’, Jan Haasnoot, Katwijk Speciaal, 7 maat 2006;
  • Archiefgegevens G. Ravensbergen.